Uitwatering van de Niedorperkogge
Tussen 1654 en 1911 stonden hier vijf molens van het voormalige waterschap Niedorperkogge. Het hoofdwatersysteem (de boezem) van dit waterschap bestond uit een aantal grote sloten. Daarin werd het water van de polders afgevoerd. Het is belangrijk het peil in deze sloten te bewaken. Er moet af en toe water uit. Daar had het waterschap deze molens voor.
Molens die water uit de boezem malen, heten strijkmolens. Een van de hoofdsloten kwam op de links gelegen plas uit, de benedenkolk. De strijkmolens 'streken' het water omhoog in de rechterplas, de bovenkolk. Die had een hoger peil. Vandaar werd er via een sluis in de Omringdijk op zee gespuid. U leest het goed: op zee. Aan de andere kant van de dijk lag de Zuiderzee, al begon die steeds meer slib af te zetten, zodat er buitendijks land ontstond.
De molens en de sluis waren een maatregel tegen wateroverlast. Waterschap Niedorperkogge had lange tijd twee uitwateringen voor zijn grote sloten: zeesluizen in de Omringdijk (rode pijl op de kaart) en een aantal meren landinwaarts (blauw). Die werden na 1600 echter een voor een drooggelegd. Als gevolg bleven de hoofdsloten langer met hun water zitten. Hetzelfde gold voor de vele poldersloten die daarop afwaterden.
Een bijkomend probleem was de verwaarloosde staat van de zeesluizen. Niedorperkogge wilde in 1653 met strijkmolens én een nieuwe sluis de afvoer van het hoofdwatersysteem verbeteren, maar Schagerkogge wilde niet meebetalen. Beide koggen vormden eeuwenlang een waterschap, maar gingen nu uit elkaar. Niedorperkogge bouwde alleen verder aan de molens en de sluis.
Aan de andere kant van de dijk (zwarte lijn op de kaart) vormde zich door voortdurende aanslibbing buitendijks land. Tussen 1844 en 1847 werd het ingepolderd onder de naam Groetpolder. Niet iedereen kon zich daarin vinden. Schippers maakten zich zorgen over de bereikbaarheid van de haven van Kolhorn en de waterschappen over de uitwatering via de sluizen in de dijk. Op last van Niedorperkogge groeven de bedijkers van de Groet een kanaal (blauw), dat van de sluis (pijl) naar zee liep.
De inpoldering van de Groet verliep problematisch. Het werk was te krap begroot, de eerste aannemer moest zich vanwege financiële problemen terugtrekken en de bedijking liep eind 1845 fikse stormschade op. De polder was ook niet meteen een succes. De grond was namelijk zo zout, dat er de eerste jaren niet geoogst kon worden.
De strijkmolens kregen in 1876 hulp van een stoomgemaal (rode pijl). Dat maalde uitsluitend wanneer de molens het werk niet aankonden. Er is niets van het gebouw over. Het voormalige dieselgemaal uit 1911 (blauwe pijl) staat wel nog tussen de boven- en benedenkolk. Het werd gebouwd omdat er behoefte aan meer maalcapaciteit was. De dieselinstallatie betekende het doodvonnis van de molens, die hetzelfde jaar nog werden gesloopt.
In de jaren vijftig van de vorige eeuw nam dieselgemaal De Waakzaamheid (foto) het werk van alle gemalen in de buurt over. Het staat iets verder naar het noorden aan de Omringdijk en draait sinds 2003 op elektriciteit.